Afslag | Zo noemen we de plek en de manier van waarop de vis geveild wordt. Vis wordt meestal geveild bij afslag. Dat betekent dat vis op een hoge prijs per pond wordt aangeboden door de veilingmeester, waarna de prijs daalt tot een koper zich meldt. |
Ankerwacht | Een nachtje op het wad gaat vaak gepaard met een ankerwacht. In die wacht wordt erop toegezien dat het anker niet gaat krabben, nadat de stroomrichting veranderd is tussen afgaand en opkomend tij (of andersom). Bovendien is er kans op oogcontact met een zeehond onder een prachtige sterrenhemel. |
Boeten | Meer dan eens raken de netten tijdens het vissen beschadigd, en moeten ze na thuiskomst geboet worden. Dat wil zeggen dat er hard gewerkt moet worden om het net te repareren. |
Braadspil | Het is een soort lier, om de ankerkabel naar binnen te trekken. Voor op de botter ligt een taps toelopende, ronde “trommel” waarop de ankerlijn kan worden opgerold. Met houten spaken die in daartoe bestemde gaten van het braadspil worden gestoken kun je dan het spil ronddraaien. |
Bun | In het achterschip van de botter zitten drie met water gevulde ruimen. Deze worden onder water aan de zijkant van het schip afgedekt door de geperforeerde ‘kaarplaten’. Daardoor kan er steeds vers ‘zee’water door de ruimen stromen, waardoor de visvangst dagenlang levend aan boord kan worden bewaard. De ruimen zijn via de op de deken staande ‘trog’ bereikbaar. In het achterste ruim – nog wel nat – van de EB 58 zwemmen geen vissen meer: daarin staat tegenwoordig de motor. |
Deken | De botter heeft een dubbele bodem. Tussen de onderste – het vlak – en de bovenste – de deken, staat water in de bun. |
Derk | Bevorderd tot maat tijdens een winterse tussenstop in Elburg. |
Dirk | Botterbenaming voor de kraanlijn. |
Drijfanker | Het is een soort trechter van zeildoek, met aan de ene kant een opening van ongeveer een meter die wordt opengehouden door een stok, en aan de andere kant een ring van een centimeter of 10. Als dit in het water achter de schuit wordt gegooid, gaat de vaart er snel uit. Tijdens de Kenterschootrace 2012 is door alle deelnemers aangetoond dat platbodems niet achteruit driften met de kop in de wind als een drijfanker voor het schip te water wordt gelaten. Ze doen dan wat ze altijd doen als ze niet meer zo goed weten wat er van ze verwacht wordt: dwarsliggen. |
Harpuis | Goedje dat op het bovenwaterschip wordt gesmeerd en bestaat uit een mengsel van gele hars en lijnolie. En iets met een krijtje en slappe waskaarsen (zie hier voor ons recept) |
Helmhout | De lange stok waarmee we sturen. Ligt met een uitsparing op het roer. |
Hemelboender | Kwastje dat bovenop de mast wordt vastgemaakt en waarmee hemel wordt “geboend”. Oftewel: in vroeger tijden werd de goede zegen voor schip en bemanning gevraagd. |
Hoos | De goot waarin water zich verzamelt, en waar het ‘makkelijk’ uit het schip geschept kan worden met de neust. |
Hoekwant | Hoekwant is want met haken, dat is bedoeld om paling te vangen. Het is een lange lijn met zwengels (zijlijntjes) met haken eraan. De haken – die bewaard worden op een spleet – worden voor het schieten van het want geaasd op de spleetbak. Op de bak komt dan het grootste deel van de lijn op een hoop te liggen, waarover je je keer op keer verbaasd dat het niet of zelden in de war raakt. De geaasde haken liggen netjes op een rijtje en worden afgedekt met zand om te zorgen dat ze niet in elkaar haken. Gevorderde vissers met eeltige vingers zeggen dat ze ook wel eens azen terwijl ze aan het schieten zijn. In theorie kan dan iedere (geaasde) haak een vis vangen … Kijk maar hier. |
Jonen | Ook wel Baken genoemd. Tijdens het vissen staan de netten natuurlijk onder water. Daaraan zitten gewichten om te zorgen dat ze op hun plek blijven staan, en jonen – dobbers, met stokken en vlaggen – die boven het water uitsteken. Zo kun je je netten herkennen en terug vinden. |
Kaarplaten | De zijkanten van de ruimen zijn afgesloten met kaarplaten: platen met gaten erin, zodat het water in de bun ververst wordt tijdens het zeilen. Zo krijgt de gevangen vis fris water en zuurstof en kan ze levend aan wal gebracht worden. Het schijnt dat botters die vroeger veel op bot visten, ook grote gaten in het vlak hadden om te voorkomen dat de vissen zouden stikken, zogenaamde botgaten. Die hebben we nog nooit gezien op een ‘moderne’ botter. Op de EB58 zijn de kaarplaten van hout, op andere schepen zijn ze soms van koper. |
Kakstukken | Voor de trog ligt nog een klein stukje deken: twee stukken hout die de kakstukken worden genoemd. We hebben geen idee hoe ze aan die naam komen, maar op de puts zit je er uit de wind en uit het zicht … |
Kenteren | Botterwoord voor ‘dwarsliggen’, een poging tot achteruitzeilen. Het grootzeil staat door het midden met een aparte schoot (de kenterschoot), de fok is er af, en het zwaard eruit. De botter zeilt dan dwarsuit – dat kun je zien aan het kielzog. Hoe strakker de kenterschoot, hoe meer achterwaartse snelheid. Door het zwaard wat te laten zakken, gaat het schip wat meer vooruit. Als de fok – een klein stukje – bijgetrokken wordt, krijgt de sjut wat meer voorwaartse snelheid. Bij het zeilen in kielboten wordt dit achteruit zeilen ook wel deinzen genoemd.Tijdens een nachtelijk overleg voorafgaand aan de Visserijdagen van Workum geeft de ex-schipper van botter EB58 een korte cursus manoeuvreren met behulp van de kenterschoot. Met een beetje fantasie zie je de bierfles en het borrelglaasje in jonen (dobbers aan een visnet) veranderen, en de flesopener is natuurlijk een vissersschip. Kijk maar hier. |
Klamp | Aan het boord en op de mast zitten zogenaamde halve klampen waarop de vallen en fokkeschoot belegd worden met een ‘Enkhuizer’ steek. Alleen de zwaardloper wordt op een hele of kruisklamp belegd. |
Kluiver | Een driehoekig voorzeil dat nog voor de fok wordt gehesen, op de kluiverboom. Kluivers zijn er in soorten en maten: van zwaar katoendoek voor gebruik bij zwaar weer en lichte voor bij licht weer, grote bolle (30-35 m2) voor halve wind, en kleine scherp gesneden zeilen (6-7 m2) voor aan de windse koersen. |
Kluiverboom | Dat is het goede antwoord op de veel gestelde vraag: waar is deze paal nou voor? Op de EB58 ligt die aan stuurboord, aan deurtjeszijde zoals bij de meeste botters. Zit het deurtje aan de andere kant … De boom wordt naar voren geschoven door het kluiveroog dat voor op het steven vast zit. De achterkant van de boom rust op de waterbalk. Aan de voorkant van de boom kan dan een extra voorzeil – de kluiver – worden gehesen met de hulp van de traveller. |
Kuilen | Kuilen is vissen met een sleepnet; gaand want dus. Vroeger was op botters vaak de dwarskuil te vinden: de kuil komt – met de hulp van een kuilboom die ter hoogte van de mast wordt uitgezet – dwars van het schip te staan. Voor zoiets is de EB58 ook nog uitgerust, met kluilogen, – gewichten en een kuilboom. Die kunnen eventueel ook gebruikt worden om te jotteren, waarbij de kuil wordt getrokken door twee botters – die uiteraard dezelfde koers varen. Met een kuil kan op verschillende vis gejaagd worden: op de bodem zit – of beter zat – op het Ijsselmeer bijvoorbeeld paling en op het wad natuurlijk garnalen; spiering zwemt meer in het midden. De hoogte waarop de kuil in het water hangt kan je regelen door gewichten langs het achtertouw te laten zakken of halen. |
Lijk | Het touw dat rondom het grootzeil of fok is aangebracht |
Neust | Hoosschep |
Oppertje | Plek waar je met de boot uit de wind ligt |
Pennenbank | Onder het helmhout zit een lange stalen strip met een hele rij gaten erin. In die gaten kunnen pennen gezet worden waarmee het helmhout vast gezet kan worden, en dus de botter aan de automatische piloot overgelaten kan worden. |
Perk(je) | Stuk visnet, dat rechtop in het water tussen twee jonen hangt |
Prinswerk | Het rood-wit-blauwe versiersel (in de vorm van driehoekjes) dat veelal op het roer en boven het deurtje naar het vooronder te vinden is. |
Puts | Een emmer met een touw eraan. Zeer geschikt om authentiek op te kakken…en om de afwas in te doen. |
Staand want | Staand want is visgerei zoals netten of hoekwant dat in zee blijft staan en vist terwijl jij wat anders doet. Aan het want zitten ankers om te zorgen dat het op zijn plek blijft, en op het want staan jonen zodat je ze later weer terug kunt vinden. Kijk maar hier. |
Tanen | Het conserveren van netten door tanen, gebeurt meestal in een taanketel, waarin zeil, visnet of touw enkele uren wordt ondergedompeld in een hete oplossing van cachou (een extract van de bast of het nootje van tropische bomen zoals de Acacia). Door het tanen worden katoenen visnetten en zeilen, en hennep, vlas of manilla touw beschermd tegen rotten. Omdat een grootzeil niet of nauwelijks in een taanketel past, wordt de hete taan ook wel in het zeil gewreven met een luiwagen (een stok met lappen eraan) terwijl het zeil op de straat ligt. Door het tanen worden de zeilen bruin; of als er lijnolie aan wordt toegevoegd roodbruin. Vroeger onderscheidden de verschillende schippers zich onder andere door de kleur van hun zeilen. Tegenwoordig wordt voor de conservering van katoendoek ook wel dekkledensmeer gebruikt, maar dat heeft toch net een andere kleur … |
Traveller | Met deze ring die over de kluiverboom glijdt, kan het zeil – de kluiver – vanaf de plecht naar de punt van de kluiverboom die meer dan 4 meter voor het schip uitsteekt worden getrokken. Anders krijg je dat bijzeil natuurlijk nooit omhoog. |
Treedoft | De plank die als opstapje wordt gebruikt om vanuit de kuip op de plecht te stappen. Derk heeft er eentje gemaakt. |
Trog | In het achterschip staat een ‘badkuip’. Via deze grote bak zijn de ruimen te inspecteren en desgewenst te vullen of te legen. Als er gevist wordt hangt er een klaarnet in. Maar veel vaker zwemmen er badeendjes en wordt er drank gekoeld. In het achterste deel van de trog staat de motor van de EB58. |
Vlak | Een platbodem heeft van onderen uiteraard een platte bodem, ook wel vlak genoemd. Het vlak bestaat uit 6 vlakdelen (ongeveer 13 meter lange eiken planken): 3 aan iedere kant van de kielbalk. |
Vuurduvel | Volgens de overlevering hadden botters aan het eind van de negentiende eeuw nog een openhaard aan boord. Op de haardplaat staat tegenwoordig het vuurduveltje: een rond kacheltje met losse ringen bovenop. |
Zandloper | De ijzeren band die rondom een groot deel van het zwaard zit en de kopse kant van het hout beschermt als het zwaard over de bodem sleept. |
Zwaard | Langs de zijkant van de botter – en andere platbodems – hangen gevormde ‘planken’. Tijdens het zeilen hangt een zwaard – aan leizijde – over boord, om te verminderen dat het schip door golven en wind op zij gezet wordt. De functie van een zwaard is vergelijkbaar met die van een kiel bij een kielboot. |
Zwaardloper | Aan het zwaard zit een – vaak verjongd – touw om het te verbinden met het schip. Het zwaard wordt ermee vast gemaakt, en omhoog gehesen. |