Het waren weer fantastische dagen, op de helling in het Zuiderzeemuseum. En het knippen en scheren verliep voorspoedig.
De oude dame is door vele handen omhoog getrokken, schoon gespoten, opgestopt, gekrabd, gebreeuwd, gesmeerd en bewonderd.
Sommige werkzaamheden zijn zwaarder dan andere. De lier draaien kost verreweg de meeste inspanning, en begint op duursport te lijken. Tijdens het draaien moet er weliswaar in de gaten worden gehouden op welke zij de dame graag wil liggen, maar moeilijk is het niet. Dit jaar lagen er zowaar twee botters tegelijk op de helling, de EB60 naast de EB58. De EB60 is een van de oudste nog varende botters; onze oude dame is een relatief laat gebouwde botter. Ze lagen gezellig naar elkaar toe, de 60 op de bakboord kim, de 58 op stuurboord. Terwijl ze daar zo lagen, deelde een Elburger oud visserman – toen wat we nu een opgeschoten jongere zouden noemen – wat herinneringen. Over dat ze toen het nog zout was iedere zes of zeven weken de helling op moesten om de pokken eraf te halen. Daardoor raakten de kaarplaten verstopt, en ging de vis in het ruim dood. En natuurlijk over dat hij Jacob van Triest en zijn zoons ook wel kende.
[vslider name=”helling_2016″]Dat het niet moeilijk is, geldt ook voor het krabwerk. Een beetje opletten wat je doet, maar iedereen kan het. Van het krabben word je wel heel smerig. Zeker als het jouw beurt is om het vlak te inspecteren, ook al mag je je daarbij volledig vermommen met allerhande veiligheidsattributen. Nadat dat gedaan was, hebben we onze kielen naar de stoomwasserij gebracht. Daar worden ze gewassen met soda en groene zeep. Om een uur of 8 gebracht, zijn ze schoon en fris als om 12 uur de stoom wordt afgeblazen en de stoomfluit voor de lunchpauze klinkt.
Breeuwen vergt wat meer van oefening. Daar krijg je dan weer minder spierballen van, als je tenminste goed gereedschap hebt. Breeuwijzers zijn er in soorten en maten, en vaak heb je net dat ene ijzertje niet (bij de hand) waarmee het breeuwwerk het beste in die ene naad zou gaan. Toen we op een dag na een bezoekje aan Harderwijk langs de smid liepen, praatten we over een zogenaamd rabatijzer. Een wat dikker ijzer met een groefje om het werk in een wat bredere naad te slaan. We bewonderden het smeedwerk van Kees de smid, een pikhaakhaakje en anti-paalwormspijkers. En hij maakte een prachtig breeuwijzer om ons werk te vergemakkelijken. De dame is daarmee weer waterdicht gemaakt.
Smeren en sjilderen is meeste eer van je werk. De dame gaat er direct zichtbaar van glimmen en glunderen. En zelf hoef je alleen maar je handen te wassen als je klaar bent.
Zelf hebben we er niet zoveel ervaring mee, maar we hebben de indruk dat je van bewonderen moe noch vies wordt. Bewonderen gaat vaak samen met verwonderen. En terwijl je in een vaak onmogelijke houding, iets krabt, breeuwt of smeert word je van alles gevraagd. En in het museum beantwoorden wij alle vragen.
Mede namens de oude dame zijn we blij dat onze jaarlijkse hellingbeurt – beter laat dan niet – er weer op zit. Met dank voor alle medewerking van het Zuiderzeemuseum, en de hulp van Andries, Beatrice, Boris, Eline, Emiel, Ester, Gerard, Kees, Lex, Marie-Louise, Meindert, Peter, Rob, Stefan; en de BU130 die een slaapplek bood aan ons als tijdelijke scheefwoners.
Ik was met mijn jol HL38 in de Compagniehaven en zag jullie hoog en droog op de helling liggen en hoorde het breeuwen.
Alles zier er weer keurig uit!
Wat is ze weer mooi! Hopelijk lukt om binnenkort mee te mogen varen.
Ik heb wat les gehad over de wind van een aantal Truien, herhaling is belangrijk….