De geschiedenis van deze monumentale vissersschuit EB58 begint bij de familie Van Triest, jarenlang de eigenaren en vissers op deze botter.
ELBURG, 1919. Het is net na de Eerste Wereldoorlog en visser Aart van Triest laat in Monnickendam, bij scheepswerf De Haas, een nieuwe botter bouwen. Het nieuwe schip kost hem 2.500 gulden en in maart glijdt ze, vers geteerd, van de scheepshelling. Aart heeft de Elburger visserijvergunning nummer (EB)58.
In hetzelfde jaar 1919 start ook de Dienst der Zuiderzeewerken met het uitvoeren van de wet tot afsluiting van de Zuiderzee: de aanleg van de Afsluitdijk, en later de Flevopolders. De vissers verkeren in onzekerheid over wat het voor hen gaat betekenen. Maar Elburg, als één van de Zuiderzeeplaatsen, ligt tegelijkertijd ver weg van de besluitvormers in Den Haag. “Zo’n vaart zal het vast niet lopen met die dijk.” In zeker opzicht krijgt Van Triest gelijk: pas acht jaar later wordt daadwerkelijk met het bouwen van de Afsluitdijk gestart. Dan heeft de EB58 al goed gevist op bot, haring en spiering. Lees ook het “Verleden” van de EB58.
Het zal tot 1932 duren voordat de dijk echt dicht is. Zoon Jacob van Triest vaart dan inmiddels op de botter. Tot 1936 werd alles op zeil gedaan. Met krediet van bij de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet laat hij voor 275 gulden een A-Ford motor plaatsen. Ze vissen voort. Niet langer op haring, maar op aal (paling) en de nieuw uitgezette vis snoekbaars.
ELBURG, 10 juli 1956. De dijk van het toekomstige Oostelijk Flevoland biedt de laatste doorvaartmogelijkheid. Jacob van Triest vaart, met de EB58, als allerlaatste visser door de opening. Iets na half vier ‘s middags wordt het gat gedicht en is Elburg afgesloten van het IJsselmeer.
Toch betekent dat nog niet ook de afsluiting van de visserijgeschiedenis van de EB58. Jacob van Triest mocht van de gemeente als enige in de haven van Elburg vissen. Twee dagen vissen in de week kostte hem 100 gulden per jaar. Met tienduizenden kilo’s voorn en brasem verdiende hij in 1958 het fortuin van 46.000 gulden.
Het ging zelfs zo goed dat Jacob een stalen kotter kocht. De botter mocht in 1960 met pensioen. Ze recreëerde met een kajuit en een klapbare mast op de Loosdrechtse Plassen, en vanaf begin jaren zeventig in Spakenburg.
Daar krijgt ze vanaf 1995 de hoognodige restauratie naar hoe ze was in haar visserijtijd. De zagerijen, houtvesters en boswachters zorgen voor de aanvoer van voornamelijk krom eikenhout dat verwerkt wordt tot boot. Met bloed, zweet en tranen krijgt de botter weer een staande mast, kaarplaten, een deken en een bun. De restauratie werd voltooid op scheepstimmerwerf De Hoop in Workum. Meer hierover kun je lezen in “Gerestaureerd“.
Al bijna vijfentwintig jaar proeft ze zo weer regelmatig het zoute water van de Waddenzee en zwemmen er af en toe vissen in haar bun. We oefenen de technieken uit de zeilende visserij en zorgen goed voor de 100-jarige. Dat is het leuke aan een oude botter: ’t is prachtig zeilen en leuk timmeren. De oude dame, zoals we haar liefkozend noemen, geniet van een mooie oude dag in de museumhaven Hoorn.