Aan het eind van een winterdag in december 1996 drinken we een biertje en borreltje in een Spakenburgs etablissement. Er zit vorst in de lucht en de hellingbaas stelt voor de sjût met d’r kont tegen de helling aan te leggen. We doen dat dezelfde avond nog. Een spannende tijd breekt aan.
Na kerst staan we op iesklompen naast de boot voorzichtig de eerste rottigheden te verwijderen. De berghouten moeten eerst voor het hoognodige constructieve langsverband zorgen. Bovendien kunnen we er nu mooi bij dankzij de strenge vorst. Wel gaan er eerst een paar oplangers in het vooronder om de berghouten ook nog ergens aan vast te kunnen maken. Tijdens de dooi die volgt hebben we niets beters te doen dan een Veluwse lariks tot mast te schaven. Aan de hand van meer en minder uitgewerkte schetsen van allerlei mensen die door ons als deskundig worden beschouwd, heeft Erick een plan getrokken voor de mast en voor wat ons nog meer te doen staat. Op 14 februari 1997 wordt de EB58 voor de eerste restauratiebeurt de helling op getrokken. We beginnen met een hele rits inhouten, waarvan enkele nog wel maar andere helemaal niet meer aanwezig zijn. We krijgen langzamerhand ervaring met het schaven en passen van krommers in de merkwaardige hoeken van de botter.
Ruim een half jaar later, in de zomer van 1997, valt het oude, dunne en ingeblikte vlak er haast vanzelf onderuit. We, vooral Erick, hebben al wat dagen in de smederij doorgebracht om blinde bouten te smeden. Om dit werk te verminderen is eveneens negentig meter bezemsteel (28 mm) aangekocht. Na wat inspannende dagen in de zon naast het vuur om de vlakpunten te branden, kan het eerste vlakdeel gepast worden. ‘Zo doe je dat’, zaagt de hellingbaas voor. ‘De rest red je wel, neem ik aan?! Ik ga een maandje op vakantie: Zeilen’. En Erick, hij ploeterde voort: liggend op zijn rug, hamer, boor en koperen ploert boven zijn hoofd, 6 vlakdelen en 500 bouten lang. De grenen pennen worden vast geslagen met eiken keggen.
Na al het serieuze werk, is één ding heel duidelijk. Aan deze sjût wordt door ons zo min mogelijk gesjuurd. We hebben wel wat beters te doen! Geen lak op de huid dus nadat de oude, grundlich deutsche Farbe is verwijderd, maar ‘ouderwetse’ conserveringsmiddelen zoals bruine teer, harpuis en lijnolie.Na minimaal tweeduizend arbeidsuren dankzij vele helpende handen, tweeduizend koperen spijkertjes en koper op, met name, de kimgangen volgt de eerste tewaterlating eind oktober. We worden gade geslagen door ‘de leugenbank’ die bijna een jaar tegen het groezelige zeil aan heeft zitten kijken dat ons enigszins tegen weer en wind beschermde. Maar na een bijbehorend bescheiden feestje, is het werk nog lang niet gedaan. Er resten nog een paar maanden timmeren boven de waterlijn voor er eindelijk weer gezeild kan worden. Op Koninginnedag wordt de vleugel, samen met Erickshaar-ige hemelboender in de mast gehesen. De euforie is groot, wanneer er eindelijk, eindelijk weer gezeild kan worden op de Zuidwal in mei 1998! Wat een andere sjût is het geworden. De daaropvolgende zomer wordt Bertien geconfronteerd met de consequenties van deze geslaagde restauratie. Wanneer we met veel halve wind op het IJsselmeer varen, blijkt dat de boot sterker is geworden dan het meisje.
Vervangen van winter 1996/1997 tot voorjaar 1998
- 2 berghouten
- 2 voorstuiten
- 2 voorboeisels
- 2 zwaardklampen
- 2 bovenste gangen bb-voor
- 8 leggers vanaf zeilwerk tot pannekoekslegger
- voorste knie sb en achterste knie bb
- 10 oplangers
- 11 zitters
- 2 grote zitters
- koker
- 2 banden boeg
- voorhoofdschot
- vlak
- spoor
- gaffel
- mast
- giek
- merkeltje en hooslanen
- vooronder: spintje, rakje, spekplankje, kooikastjes, kabellatten, zitlanen, kooilanen, vloerlanen, sprei, beschot en kooibeschot.